EN UN MOMENTO DUH/ EUMD


REIS

‘Mamá! Mamá!’ roep ik tegen mijn laptop. Op het scherm zit mijn moeder in haar huiskamer in Montevideo. Ze kijkt met een frons in de lens terwijl ze wacht tot de verbinding tot stand komt. Bij mijn moeder zit de camera in de laptop, waardoor je haar vanuit een laag perspectief ziet, dat maakt haar groter en dat vindt ze fijn. Ze zal de laatste zijn die het toegeeft, maar ze heeft een enorm dwergencomplex. Zelfs het adagium ‘Het duurste parfum zit in de kleinste flesjes, en het sterkste gif ook,’ heeft haar nooit kunnen troosten, want om parfum geeft ze niet en sterk gif vindt ze in grote hoeveelheden beter.
Bij mij staat de camera op ooghoogte omdat ik een dure filmopleiding deed. Die bleek vooral bruikbaar om te weten waar je je webcam neerzet.
‘Hoor je me?’ vraag ik. Ze knikt. Ze kan me horen, maar nog niet zien. ‘Ik ga naar Barcelona!’ roep ik heel hard in de microfoon.
Aan de glimlach op haar gezicht merk ik dat ik in beeld ben. ‘Op reis!’ zeg ik snel. ‘Niet op vakantie.’
Mijn moeder heeft altijd rigoureus onderscheid gemaakt tussen een reis en een vakantie. Op vakantie ga je naar een plek waar niemand je heeft gevraagd te komen en waar niemand je heeft gevraagd te gaan, een plek die volstrekt inwisselbaar is en waar je niks nuttigs gaat doen (geld uitgeven vindt mijn moeder niet nuttig). Een vakantie betaal je daarom meestal zelf.
‘Op reis!’ roep ik weer, maar de verbinding stoort en ze hoort me niet. Ze gaat door met het geven van de definitie die ik allang ken, zoals ik al haar definities ken. Ze heeft meer dan veertig jaar de tijd gehad om haar kennis aan mij over te dragen en net als de meeste ouders verviel ze na de eerste achttien jaar al in herhaling. Wij kinderen van boven de veertig doen of we luisteren en checken ondertussen onze mail of zoeken op internet naar een goedkoop ticket.
‘Het is op reis!’ probeer ik nog een keer, maar het houdt haar niet tegen. Op reis ga je naar een plek waar iemand je heen stuurt of vraagt heen te komen. Je gaat er iets doen waar iets of iemand baat bij heeft en daarom wordt een reis meestal betaald door een werkgever of een andere belanghebbende. Doorgaans iemand met een secretaresse die zo’n vlucht voor je boekt.
Ik word op weg gestuurd door de redactie van Hard gras. Voetbaltijdschrift voor lezers noemen ze zichzelf. De reis wordt vergoed, maar is wel low budget en ik moet hem zelf boeken. Het eerste traject gaat daarom door het oerwoud van reisaanbieders en kleine lettertjes. Voor de prijs van dit ticket mag de stewardess op uw hoofd zitten.
Mijn moeder is de halve wereld over gereisd. Ze was feministe in de jaren tachtig. Ze werkte met Cubaanse vrouwengroepen en zette blijf-van-mijn-lijfhuizen op in Montevideo. Ze reisde naar Nederland, Zweden, Spanje en elk land met een zichzelf respecterende feministische organisatie.
‘Dus?’ vraagt ze.
‘Dus wat?’ Ik let niet op omdat ik bijna een ticket boek voor een vlucht die om zes uur ’s ochtends vertrekt. Terug, terug, terug, opnieuw beginnen.
‘Wat
ga
je
er
doen?’
vraagt mijn moeder in het chatvenstertje met een enter na elk woord. Schrijven tijdens het skypen doe ik alleen als het geluid te wensen overlaat, mijn moeder doet het ook als je niet naar haar luistert.
‘Research. Voor een verhaal,’ zeg ik.
Mijn moeder heeft nooit van verhalen gehouden, alleen van romans, en aan voetbal heeft ze lang geleden de oorlog verklaard. Als Uruguay een wk wint, gaat de prijs van benzine geheid omhoog. Mensen zijn te blij om te klagen en de kapitalisten weten dat: suiker, tarwe, wijn – alles wordt meteen duurder als je met een beker naar huis gaat. In Nederland is het voorlopig nog gissen naar wat er kan gebeuren na het winnen van een wk, maar gezien die wereldbekende handelsgeest moet u niet verbaasd kijken als uw belastingen verhoogd worden terwijl u nog met uw vlaggetje staat te wapperen en als het biertje in uw andere hand duurder wordt terwijl u het opdrinkt.
‘Het is niet echt een verhaal, meer een whodunit,’ zeg ik.
‘Een qué?’
‘Een detective.’
‘En je roman?’
Het voetbalblad was nu belangrijker.


WHODUNIT

Laatst schreef ik over Johan Cruijff en de woorden en un momento dado. Ik had het vooral over de Nederlanders die geloven dat die zin door Cruijff aan het Spaans gegeven werd. Ik zei dat die uitdrukking bij de taal hoort zoals Hola en dos cervezas erbij horen. Die uitdrukking aan Cruijff toeschrijven was diefstal, tikte ik en ik maakte alle Nederlanders uit voor leugenaars en dieven en ging vrolijk verder met het hoofdonderwerp. Dat die terloopse opmerking problemen kon geven was meer nog dan iets wat ik verwachtte, iets waar ik op hoopte.
De eerste keer dat ik iemand hoorde zeggen dat Cruijff en un momento dado aan het Spaans had gegeven, was begin jaren negentig. Ik was net uit Uruguay naar Nederland gekomen. Ik zat in de collegebanken bij Algemene Literatuurwetenschap toen een fan van de Duitse letteren dat als voorbeeld van taalverrijking gaf. Ik durfde toen nog niet voor een volle collegezaal te spreken,dus liep ik in de pauze achter hem aan.
‘Hé!’
Hij draaide zich om, keek over mij heen de gang in en zag me pas toen hij omlaag keek.
‘Wat was dat van op een gegeven moment?’ vroeg ik.
Met gemaakte Duitse tongval legde hij het me uit. ‘De uitdrukking bestond niet in het Spaans. Cruijff maakte er een letterlijke vertaling van en dat vonden ze in Spanje zo geweldig dat ze dat overnamen.’
‘Mijn oma gebruikte het!’ zei ik. ‘En mijn moeder! Iedereen in Uruguay!’
‘Cruijff ging begin jaren zeventig naar Barcelona,’ zei hij. Mijn familie was het daarná gaan gebruiken.
Hij liet me achter in de gang, beroofd van elk moment dat mij ooit in het Spaans gegeven was.
Ik had niks om mee terug te slaan. We hadden in die tijd geen mobiele telefoons. We hadden niet eens internet. We waren holenmensen die de uitdrukkingen aan de haren uit vreemde talen sleepten. Een deel van mij bleef daar op één hoog in het Bungehuis staan, wachtend op genoegdoening, op opheldering en desnoods op wraak. Ze heeft daar twintig jaar gewacht. Geen jaar te lang want nu is van dat universiteitsgebouw een hotel gemaakt, dan had mijn gespleten ik tussen de rijke toeristen staan verpieteren.


‘Marcel! Marcel!’ riep ik terwijl ik ons studentenhuis in rende. Van alle bewoners wist Marcel E. het meest. Hij was hoogbegaafd in de tijd dat niet elke snotneus dat was. Begin twintig was hij en niet alleen bereisd en belezen maar ook een groot voetballiefhebber en bovendien studeerde hij rechten. Hij zou mij wel kunnen uitleggen waarom iemand zulke wartaal kon uitslaan ten overstaan van een hele collegezaal en niemand daar iets van zei.
‘Klopt,’ zei Marcel. ‘In het Spaans kenden ze die uitdrukking niet.’
‘Maar mijn oma…’ begon ik.
‘Jij kon nog niet praten toen Cruijff in Barcelona landde.’

Ik weet niet hoe vaak ik daarna nog heb moeten horen dat het Spaans die uitdrukking niet had tot Cruijff et cetera. Mijn inburgering, moet ik toegeven, verliep vooral in coffeeshops en aan togen en de meeste herinneringen zijn daar gebleven. Wat ik nog wel weet is hoe het voelde, elke keer als iemand mij van grote hoogte kwam vertellen dat – hoewel bijna elke taal de uitdrukking op een gegeven moment kent – wij in het Spaans, van alle taalvirtuozen die de mensheid bieden kan, een voetballer nodig hadden die haar kwam brengen. Een Nederlandse voetballer. Het was krenkend en irritant en bovendien een leugen. Twintig jaar lang. Het bracht meer schade toe dan alcohol en drugs konden herstellen.
Ik ben verder gegaan met inburgeren en ik heb de kwestie laten liggen, al heb ik steeds als ik in een land kwam waar een andere taal werd gesproken, gevraagd of ze daar de uitdrukking a given moment kenden, en hoe ze dat dan zeiden. Zo vond ik num certo momento in Brazilië, dannyy moment in het Russisch en un moment donné in het Frans, en sinds de komst van internet weet ik dat het ook in het Catalaans bestaat: un moment donat, en in het Baskisch: une jakin batean en in veel, veel andere talen. Zelfs in gebarentaal.
Ik hoop dat u nu uw hoofd krabt en denkt: ja oké, het is een beetje raar dat het Spaans die uitdrukking niet kende.


Toen ik Marcel E. een keer mijn lijstje vertalingen voorlegde, was hij al meester in de rechten. Hij zei dat ik misschien gelijk had, maar dat dit alleen indirect bewijs was. Indirect bewijs was niet overtuigend genoeg, begreep ik, en toen werd er in 2004 ook nog eens een documentaire over Cruijff gemaakt met als titel En un momento dado.
Ik was intussen op de filmacademie afgestudeerd als scenarioschrijver, niet dat ik bijzonder veel van films hield, maar bij die studierichting leerde je researchen, zoals mensen die verder geen leven hebben dat kunnen, en je leerde er ook een beetje een verhaal vertellen. Het enige dat ik daarnaast nog nodig had om het onrecht van het gegeven moment recht te zetten, was een podium en dat moest, zo dacht ik, een keer naar mij toe komen.

AMSTERDAM

Maandag 13 juli wilde de chef van het voetbalblad voor lezers mij spreken. De Spaan, noem ik hem in gedachten. Hij had zijn laptop bij zich. Er waren klachten binnengekomen over wat ik een publicatie eerder had beweerd. Cruijff zou het gegeven moment wél aan het Spaans hebben gegeven. Die Uruguayaanse wist niet waar ze het over had. Een stroom klachten in vooral aardse tonen was via zijn postvak binnengekomen. Hij las er een paar voor. Het moment waar ik al twintig jaar op wachtte, was nooit zo dichtbij.
‘Ik kan het bewijzen,’ zei ik. ‘De uitdrukking bestond allang.’
De Spaan haalde een filmpje tussen zijn e-mails vandaan en drukte op play.
(Ik schrijf de scène die hij mij liet zien volgens de scenariotraditie, dan is die opleiding niet helemaal voor niets geweest.)

01 EXTERIEUR. PLAZA ST. JAUME. NACHT

Op een plein juichen de mensen. FC Barcelona heeft zijn eerste Europacup sinds het stenen tijdperk gewonnen. Vanaf het balkon van de Generalitat wil Cruijff de fans toespreken. Naast hem staat de president van Catalunya. Steeds als Cruijff een paar lettergrepen in de microfoon krijgt, gaan de mensen schreeuwen. Ze laten hem niet beginnen.

PRESIDENT
Je moet ‘En un momento dado’ zeggen.

CRUIJFF
Weet ik.
En un momento dado.

De menigte juicht.


Cruijff begint een speech in dat Spaans van hem dat ergens tussen gebrekkig en gewapend hangt. De Spaan zette de video stil en keek me streng aan. ‘Nou?’ De beelden waren door een boze lezer gestuurd.
Ik kon niet verklaren waarom de Catalanen gingen juichen toen Cruijff ‘en un momento dado’ zei, maar dankzij internet wist ik wel dat in het corpus van de Koninklijke (Spaanse) Academie de woordgroep ‘un momento dado’ tot het jaar 1973 (voor Cruijff zijn eerste hola in Barcelona zei) alleen al in fictiewerken 318 keer voorkomt.
‘Stuur me een week naar Barcelona,’ zei ik. ‘Dan zoek ik het uit.’
‘Een week?!’ zei de chef. ‘Drie dagen. En je gaat couchsurfen.’
‘Couchsurfen?!’ zei mijn moeder. ‘Dan weet je helemaal niet waar je terechtkomt! Je wordt verkracht of verkocht of je ontwaakt op een plek en je weet niet hoe je er gekomen bent.’
‘Met een grote hechting ter hoogte van de nieren,’ zei ik tegen de chef.
‘Oké,’ zuchtte hij, ‘maar je gaat low budget.’

Als ik het ticket geboekt heb, begin ik met het voorwerk. Ik spring op de fiets en haast me naar café 1 want daar werkt een barman die veel over Spanje en het Spaans weet.
‘Weet jij hoe het zit met Johan Cruijff en de zin ’en un momento dado?’
‘Het was een letterlijke vertaling van de uitdrukking “op een gegeven moment”. Die kenden de Spanjaarden niet. Vonden ze prachtig. Ze noemen hem ook De Verlosser, hè?’
Voor het eerst glimlach ik terwijl mijn moedertaal voor de zoveelste keer als een soort Klingon weggezet wordt. Hij zet van grote hoogte een biertje voor mij neer. ‘El Salvador,’ zegt hij in keurig UvA-Spaans. ‘Zo noemden ze hem. Er is een documentaire over gemaakt. Kijk daar maar naar.’
De eigenaresse waggelt naar binnen en blijft hangen aan de deurpost.
‘Wat weet jij over Cruijff en ‘en un momento dado’?’ vraag ik.
‘Geen ene moer,’ zegt ze terwijl ze over haar schouder naar buiten kijkt. Daar is net een groep toeristen op het terras neergestreken ‘Fuck off!’ roept ze en ze wijst naar het bordje aan de gevel. ‘Only locals!’ De eigenaresse van café 1 heeft een bijzonder kwaaie dronk die ze probeert te verzachten door veel te oefenen. Terwijl zij buiten ruzie zoekt met klanten en voorbijgangers ga ik door met mijn voorwerk. Biertje na biertje zeggen de meeste mensen ongeveer hetzelfde: Cruijff vertaalde de Nederlandse uitdrukking letterlijk, in het Spaans bestond die niet. Ik zet vinkjes op een viltje: 14 idioten in één nacht met dat verhaal, van wie er 8 naar de documentaire verwijzen.

Tegen middernacht wil de barfeeks weten waar ik het de hele tijd met iedereen over heb.
‘Eerst vertellen wat jij van Cruijff en eumd weet.’
‘Hij zei het. Dat hadden ze daar nooit gehoord. Toen hoorden ze het wel. Lekker belangrijk.’
Ik vertel haar wat ik ervan denk en wordt het steeds minder gezellig.

In 2004 werd de verkiezing van grootste Nederlander aller tijden gehouden. Cruijff eindigde op nummer 6, onder Pim Fortuyn en Willem van Oranje maar boven Rembrandt en Van Gogh. Cruijff is een held. Je moet niet aan de helden van een land gaan tornen, zeker niet als je er te gast bent. Dat is net zoiets als bij een latino thuis lelijke dingen over zijn moeder zeggen. Met die gedachte arriveer ik bij café 2. De barman daar is filosoof.
‘Wat weet jij van Johan Cruijff en ‘en un momento dado’?’ vraag ik.
Letterlijke vertaling +1.
Documentaire over gemaakt +1.
Biertje +1.


DE BURGEMEESTER

Mijn moeder lurkt aan haar maté.
‘Ik ken de burgemeester van Barcelona,’ zegt ze. Ze heeft haar een keer ontmoet op een feministisch congres. Geweldige vrouw. ‘Waarom schrijf je daar niet over? Ze was activiste, dat weet je?’
Ik luister half terwijl ik in de Spaanse database teksten over gegeven momenten lees.
‘Ze wil je wel een rondleiding geven.’
‘De burgemeester?’
‘Nee! Welke burgemeester heeft nu tijd om kleine schrijvers rond te leiden?’
Mijn moeder wil dat ik een grote schrijver word. Daarom loopt ze altijd te zwaaien met de kleine. Dit is een andere vriendin, zegt ze, maar deze werkt ook voor de gemeente en ze kan me alles over de burgemeester vertellen.
‘Ik ga niet over de burgemeester schrijven.’
‘Waarover dan wel?’
Ze komt het toch wel te weten dus ik hoop er het beste van en zeg: ‘Nederlanders denken dat op een gegeven moment door Cruijff aan het Spaans werd gegeven.’
Mijn moeder zit stil. Dan zegt ze geïrriteerd: ‘Qué?’
En ik: ‘Wat wat?’
‘Wat gaf Cruijff?’
‘Op een gegeven moment.’
‘Ja! Wat?’
‘Die zin!’ zeg ik. ‘Dat gaf hij. De woorden.’
‘Zit je weer voor dat voetbalblaadje te schrijven?’
‘Er heeft zelfs iemand een documentaire over gemaakt...’
‘Waarover?!’
‘En un momento dado. Dat Cruijf dat gaf.’
‘Wat gaf hij?!’
Het duurt even voor we begrijpen wat we niet begrijpen. Dan is mijn moeder stil. Ze knippert. Haar hoofd gaat een beetje scheef.
‘Geloven ze dat echt?’
Ze geloven het echt.
‘Op een gegeven moment?’
Ik knik.
‘Dat dat in het Spaans niet bestond?’
Ik kan het ook niet verklaren.
De frons op haar voorhoofd krijgt er een zusje bij. ‘En daarvoor sturen ze je naar Barcelona?’
‘Iemand moet deze diefstal terugdraaien,’ zeg ik. Diegene ben ik. Nooit had ik zo’n gewichtige missie. Ik heb zelfs een prikbord aangeschaft zoals politiedepartementen in films dat hebben. De foto van Cruijff heb ik er al opgeprikt, en die van de barman in café 1 en die van de filosoof, en van elke medeplichtige die zijn foto op sociale media heeft gedeeld. Inclusief de nep-Duitser uit het Bungehuis.
‘Eerst bezette ze banken en werd ze door de politie weggesleept. Nu is ze als burgemeester de baas van het corps. Dat is toch mooi?’ Mijn moeder kijkt over het metalen rietje van haar mate in de lens.
Ik zeg dat je om een misdaad op te lossen moet beginnen op de plek waar die is gepleegd. In Barcelona moet Cruijff voor het eerst ‘en un momento dado’, hebben gezegd, daar was de uitdrukking voor het laatst in handen van de rechtmatige eigenaar.
‘Jij lost geen misdaden op, imbeciel,’ zegt mijn moeder. [In het Spaans is dat imbécil.] ‘Jij schrijft fictie. Dwergenfictie.’
‘Het een sluit het ander niet uit.’
‘Sport is de antagonist van de kunst.’
‘Heel veel goede schrijvers houden van voetbal,’ zeg ik en ik haal snel een documentje tevoorschijn dat ‘Mama dissen’ heet.
‘In zijn leven kan een man zijn vrouw inwisselen, zijn politieke partij en zijn geloof, maar van voetbalclub verandert hij nooit.’
‘Wie zegt dat?’ vraagt mijn moeder.
‘Galeano,’ zeg ik. (Galeano is een van de Uruguayaanse Grote Drie.)
‘Wat een seksistische klootzak.’
Ik citeer weer: ‘Het doelpunt dat Maradona met hulp van de hand van god tegen de Engelsen scoorde is vooralsnog het enige harde bewijs dat God bestaat.’
Mijn moeder wacht.
‘Benedetti,’ antwoord ik. (Dat is een andere grote van de grote tres.)
‘Welk hotel heb je geboekt?’ vraagt ze.
Ik stuur haar de link van het pension en ik citeer weer: ‘Zeggen dat je betaalt om naar tweeëntwintig huurlingen te kijken die tegen een bal trappen, is net zoiets als zeggen dat vioolmuziek van hout en darmen gemaakt is…’
‘Weet je wie er net een huis heeft gekocht verderop in de straat?’
‘J.B. Priestley,’ zeg ik om mijn citaat af te maken. ‘Nee. Het is iemand anders.’ Iemand met wie ik kennelijk op school heb gezeten. Net als alle moeders hoopt de mijne dat haar geëmigreerde kind ooit weer thuiskomt. Daarom staat ze altijd klaar met huizenverhalen. Haar anarchosocialisme eindigt waar het dat meestal doet: bij huizenbezit. Ergens wonen begint voor mijn moeder met het kopen van een woning, voor mij begint het bij het hebben van een sleutel, maar dat heeft meer te maken met student zijn geweest in Amsterdam dan met een politieke keuze.


DE JOURNALIST

Spanje en Nederland hebben zich digitale databases aangemeten waarin je een groot deel van tot op heden gedrukte kranten kunt raadplegen.
Ik zoek in de Spaanse database naar Cruyff (internationaal gespeld) samen met de woordcombinatie ‘momento dado’. In de Nederlandse database maak ik daarvan Cruijff + ‘gegeven moment’. Het resultaat is 5 - 237.
De vijf hits in de Spaanse database gaan nooit over Cruyffs taalgebruik, maar zijn toevallig gegeven omdat de Spaanse database op de hele krantenpagina zoekt. Als ‘Cruyff’ in een artikel voorkomt en elders op de pagina ‘en un momento dado’ staat, wordt dat geteld als een hit. Ik lees dat de Spaanse zwemfederatie een directie nodig heeft die ‘en un momento dado’ met de vuist op tafel moet kunnen slaan omdat verderop op de pagina Babe Ruth vluchtig met ‘Cruyff’ vergeleken wordt. Ik lees de grootste onzin terwijl mijn leven voorbijgaat.
De hond wil uit.
Ook in veel van de 237 artikelen in de Nederlandse database gaat het steeds over Cruijff en komt ‘op een gegeven moment’ in een andere context voorbij.
De directeur van Coster Diamonds zat vast in Italië, beschuldigd van 2 miljoen aan diamantensmokkel en ‘op een gegeven moment’ kreeg hij een betere behandeling in de gevangenis omdat men dacht dat hij de zwager was van ‘Cruijff’ (die ook Coster heet).
Als ik met alleen ‘en un momento dado’ in de Spaanse database zoek, krijg ik ruim 14.000 hits.
In een krant uit 1963 staat: ‘We krijgen allemaal ‘en un momento dado’ de mazelen en we denken allemaal weleens dat we de navel van de wereld zijn’. In de Hoja Oficial de Barcelona uit 1962 staat: ‘Een held is niet meer dan een dienaar die ‘en un momento dado’ een moeilijke en riskante opdracht moet volbrengen.’
In de Nederlandse database krijgt ‘op een gegeven moment’ meer dan 87.500 treffers. De Nederlander mag zich in ieder geval op de borst kloppen omdat hij de uitdrukking vaker gebruikt. Dat dan weer wel.
Pas als ik met de Spaanse woorden ‘momento dado’ de Nederlandse database in ga, vind ik iets wat ergens op lijkt.
Een klein artikeltje in de Leeuwarder Courant van 28 september 1993.
De titel: cruijf geeft naam aan spaanse campagne tegen foutparkeren.
In de tekst staat: ‘Een van zijn meest bekende uitdrukkingen “en un momento dado” is zelfs doorgedrongen tot de Spaanse spreektaal.’
Dit is het eerste artikel waarin wordt beweerd dat Cruijff de uitdrukking aan het Spaans gaf. Auteur: Ruud de W.
Ruud de W. heeft een website waarop hij onder andere een fantastisch huis te huur aanbiedt in het Krugerpark in Zuid-Afrika. Zebra’s komen daar aan het terras om geaaid te worden.
Ik google Ruud de W., print zijn foto uit en prik hem op mijn prikbord, met het artikel erbij en de woorden ‘eerste publicatie’. In de tuin draait mijn hond een drol.
Op 29 september 1993 (een dag later) staat in De Telegraaf: spanje lacht om kromme zin van cruijff. In de tekst van het artikel: ‘Johan Cruijff heeft het na iedere voetbalwedstrijd steevast over “en un momento dado”, een wel heel letterlijke vertaling van “op een gegeven moment”. Spanjaarden lachen zich ziek om deze kromme zin en praten Cruijff voortdurend na.’
auteur: van een onzer verslaggevers.
Ook dit artikel gaat op mijn prikbord, met de woorden ‘publicatie twee’.
Beste Ruud de W., schrijf ik. Is dit artikel van u? Ik hang het knipseltje uit de Leeuwarder Courant aan het bericht en ik druk op verzenden.
DE DOCUMENTAIRE

Meer dan een documentaire is En un momento dado een film. De eerste keer dat ik hem kijk, laat ik me erdoor meeslepen. De tweede keer pak ik mijn notitieblok erbij. Niemand beweert daarin dat ‘en un momento dado’ door Cruijff aan het Spaans gegeven zou zijn, tot op minuut 47.15 een mafkees met de welbekende onzin aankomt. Hij heet Joan Patsy en wordt geïntroduceerd als journalist. De andere speler is Ferran Torrent, een schrijver. De scène gaat als volgt:

02. INTERIEUR. RESTAURANT DROLMA. DAG.

Ferran en Patsy zitten tegenover elkaar aan een gedekte tafel. Ze drinken wijn. Het eten moet nog komen.

PATSY
Er is een ding dat voor mij absoluut exceptioneel is. Dat is en un momento dado, ik weet niet of jij dat in je leven gehoord had…

TORRENT
Jawel, dat had ik wel gehoord, maar het was geen gebruikelijke zin. Wie hem populair heeft gemaakt was Cruijff.

De bewering wordt meteen weerlegd, en toch draagt half Nederland die arme film aan als bewijs voor het zich onrechtmatig toeëigenen van een uitspraak.
En dan over de betrouwbaarheid van die bron: Patsy was niet alleen maar journalist, hij was ook assistent van Cruijff. Zet de film maar stil op 1 minuut 12. Daar zie je archiefbeelden van het eerbetoon dat Cruijff alsnog in 1999 in Camp Nou kreeg. Wie loopt er tot het eind naast Cruijff als hij het veld op gaat? Juist. Joan Patsy. Niet als journalist, maar als assistent. In 2003, toen de documentaire opgenomen werd, werkte Patsy nog steeds voor Cruijff. Het zou mij niet verbazen als hij uit hoofde van die functie zijn baas willekeurige daden toedichtte. Ik print Patsy’s foto uit en prik hem op mijn prikbord. Handlanger, maar geen dader. Aan het eind van de film zegt Cruijff één ding over eumd:

CRUIJFF
… en het spijt me, dat van het gegeven moment was een uitspraak op een dag… en die is daarna zijn eigen leven gaan leiden, zoals rondo en zo…

Excuses aanvaard J.C., U kon er ook niks aan doen dat uw volk u deze diefstal in de schoenen schoof.

Op internet kan ik Ramon Gieling, de regisseur, niet heel makkelijk vinden. Het dichtst bij hem kom ik op een site waar een prachtig huis in Spanje voor korte verblijven te huur aangeboden wordt. Fuente Conejo heet het. Bron Konijn. De website heeft een pagina waarop je commentaar kunt achterlaten. Ik schrijf: Ik wil Ramon Gieling iets vragen. Hoe doe ik dat?
Een paar dagen later ligt Gieling in mijn inbox: Vraag maar, zegt hij.
Dus ik vraag.
De film, zegt hij, beweert niet dat Cruijff de woorden aan het Spaans zou hebben gegeven.
Weet ik, zeg ik. Just checking. Maar waarom vinden ze het daar zo bijzonder als hij eumd zegt?
Het was een beetje straattaal, is zijn verklaring. Dat vonden de Catalanen leuk.
Ik print zijn antwoord uit en hang het op, dan kruip ik weer in de Spaanse database en googel ‘un momento dado’ voor het jaar 1973. Meer dan 12.000 keer komt de uitdrukking voor in de gedrukte pers. Dat kun je geen straattaal noemen. Ik zet een kruis door Gielings antwoord en kan nu waarschijnlijk fluiten naar een vakantie in Fuente Conejo.


Ik bekijk de documentaire nog een keer. Op minuut 59.43 komen beelden voorbij die ik herken uit de laptop van de Spaan. Het zijn beelden van een Catalaanse nieuwszender, die waarop Cruijff de menigte niet toegesproken krijgt tot hij ‘en un momento dado’ zegt.
De verslaggever van de Spaanse nieuwszender zegt: ‘Johans beroemde zin, en un momento dado.’ Ik maak een screenshot voor mijn prikbord. Beroemde uitspraak, ja. Maar waarom?


DE MADRE

Mijn moeder stuurt een kort mailtje.

voetbal is populair omdat stommiteit populair is.
jorge luis borges

Eronder staat het telefoonnummer van haar vriendin-die-niet-de-burgemeester is. Net als ik wil antwoorden, verschijnt ze op skype. Ze heeft het pension dat ik geboekt heb gegoogled en ze leest de recensies voor: geen airco, de hele nacht door herrie als je aan de straatkant zit, luidruchtige bezoekers, ratelende ventilatoren, de deurbel gaat de hele nacht. Benauwd.
‘Prima hotel voor wie niet slapen wil,’ concludeert ze.
‘Ik heb oordoppen en ik heb slaappillen,’ zeg ik. Het komt allemaal wel goed en ik ga niet bij hoogwaardigheidsbekleders logeren. Moet je je voorstellen dat je bij Opstelten komt te couchsurfen, of bij Rob Oudkerk. Ik dacht dat we dat juist probeerden te vermijden.
Ik heb twee jaar van mijn leven in hotels gewoond. Ik heb in hotels van 3 dollar per nacht geslapen en in hotels van 300 dollar per nacht. In dure hotels krijg je geen sleutels maar een magneetkaartje waar je alles mee kunt activeren: kluisjes, deuren, lichten. Je kamer bereik je via een lift, alle gangen op alle verdiepingen zijn hetzelfde, je hoort niks van je omgeving en de lakens lijken nieuw. Je kunt net zo goed in een kist op een begraafplaats gaan liggen.
In een goedkoop pension lijkt geen kamer op de andere. De bezoekers kom je tegen als ze hun afwas doen waar jij je tanden poetst of als je koffie tapt bij de automaat. Je krijgt echte sleutels en op de lakens zitten pluisjes die ruiken naar de groeten van de vorige bezoeker.
‘Een goedkoop hotel is geen vakantie maar een reis,’ zeg ik.
Ze wijst naar een willekeurige plek buiten. ‘Die machistas van dat voetbalblaadje slapen heus niet in minder dan twee sterren.’ Ik laat me uitbuiten zoals vrouwen dat altijd doen, ze gaat haar vriendin bellen.
‘Niet de burgemeester!’ zeg ik.
‘Ze is de burgemeester niet!’
Die, ja.


BARCELONA

Mijn hotel ligt aan een plein met een fontein en een vijver en daar omheen veel terrasjes. De deur wordt opengedaan door een jongeman. Hij checkt me in en brengt mij naar mijn kamer. Vijfde verdieping. De lift doet het niet. Ik volg hem het trappenhuis in. Ik heb een rugzak. Hij niet. Mijn lichaam is al langer aan het aftakelen dan al de tijd dat het gegroeid heeft. Bij hem worden de nieuwe cellen per seconde aangemaakt.
Bij de tweede verdieping hoor je mijn ademhaling al door het hele trappenhuis piepen. Bij de derde zie ik flitsen. We lopen door gangetjes waar het zeil op de vloer ook als muurbedekking gebruikt is, alles hetzelfde houtmotiefje. Als ik hier omval kan het nog lastig worden.
De deur naar het volgende trappenhuis is gecamoufleerd in de houtmotiefjes. Deze trappen zijn smal en steil. Op de vijfde gaan we weer door gangen met op alle wanden hetzelfde nepparket. Rechtsaf bij het linnenkastje, linksaf bij de brandblusser. De jongen opent een deur die naar een meterkast zou moeten leiden, maar erachter ligt mijn kamer. Hij doet een ventilator aan die lucht lijkt te willen verplaatsen door heel veel geluid te maken, hij laat me het balkonnetje zien dat op de Ramblas uitkijkt. Daar Montjuïc, zegt hij, daar Plaza Catalunya. Terwijl ik nog probeer te ontdekken wat hij aanwees, drukt hij me een sleutelbosje in handen. Een sleutel voor de kamer, een voor de verdieping en een voor de voordeur. Weg is hij, verdwenen in een universum van nepparket. Ik wil mijn tas uitpakken, maar mijn kamer is er zo een waar je de kast niet helemaal kunt openen zolang het bed er nog staat.

Even later loop ik een rondje over de plaza. Een ober komt naar me toe. Hij spartelt iets in het Engels. Ik antwoord in het Spaans en krijg een opgeluchte blik terug. Die krijg ik normaal nooit als ik Spaans spreek. Ik wil wel een tapa of twee, maar ik wil vooral antwoord op een vraag. Of hij daar tijd voor heeft. Even later krijg ik de rauwste patatas bravas van mijn leven met een ranzig sausje bij een prima biertje. Of hij Johan Cruijff kent.
‘Johan Que?’
Ik probeer Cruijff op verschillende manieren. Kruf. Croif. Croeff.
Die laatste kent hij.
‘Waarom gaat iedereen applaudisseren als hij op een gegeven moment zegt?’
De ober wacht.
‘Als hij wat zegt?’
‘Op een gegeven moment.’
‘Ja?’
Stilte.
‘Als hij dan wat zegt?’
Ober 1 heeft weinig met voetbal, bovendien komt hij uit Madrid. Als een groep Nederlandse meisjes bij een tafel verderop neerstrijkt, ben ik hem kwijt.
Ik drink mijn bier en ik luister naar de mensen. Britten, Duitsers, Argentijnen, Schotten. Spanjaarden en Catalanen schitteren door hun afwezigheid. Twee uur ’s nachts, troost ik mezelf, is niet de beste tijd om aan research te beginnen. Net als ik het op wil geven komt ober 1 met een oudere collega naar mijn tafeltje.
‘Augustín hier weet alles over Barça.’
Ik groet Augustín en na het uitwisselen van beleefdheden vraag ik: ‘Waarom vinden ze het hier zo bijzonder als Croeff op een gegeven moment zegt.’
Voor ik mijn vraag kan herformuleren, zegt hij: ‘Dat was gewoon een zin van hem. Hij zei het vaak.’
Als ik die nacht mijn kamer in kom, word ik verwelkomd door gejoel dat over het balkon naar binnen duikelt. Yo! Uhh! Wow! Schreeuwende toeristen, precies als beloofd. Ik hang even over de rand en kijk naar het defilé beneden, dan slik ik een slaappil, druk oordoppen in mijn oren en zeg hasta mañana, maar dat hoor ik bijna niet.
DAG 1

’s Ochtends loop ik de gedeelde badkamer in. Als ik de deur achter mij wil sluiten, houdt iemand hem tegen. Ik duw, maar de ander zet ook kracht. Het is een meisje. Ze zegt iets, maar ik hoor haar niet. Ik heb mijn oordoppen nog in. Terwijl ik gebaar dat dat het probleem is, grist zij een toilettas van een haak en verdwijnt in de houtmotiefjes.
Ik ga de stad in om elke Catalaan die ik tegenkom mijn simpele vraag voor te leggen, maar de hele stad lijkt gekoloniseerd door Britten, Duitsers, Nederlanders en Fransozen. Het is net of je op de Wallen rondloopt, maar dan zonder hoeren en coffeeshops. De obers zijn mijn baken. Dat zijn Catalanen, of op zijn minst in Barcelona gevestigde Spanjaarden.
De hele dag hobbel ik van terrasje naar terrasje. Van glas naar glas. ‘Een antwoord op een vraag alstublieft?’ Ik ben net een bedelaar.
Croeff. Op een gegeven moment. Waarom?
Hij zei het steeds. Ik krijg dat antwoord zo vaak dat ik er de afkorting HH voor neem. Die staat voor herhaling. Croeff zei het vaak, daar moesten de mensen om lachen, en toen gingen de komieken hem nadoen. Ik moet naar Força Barça kijken, of naar Crackovia, tv-programma’s, schijnt het.
’s Avonds laat kom ik weer in mijn hotel. De deur is nog open. Ik groet de eigenaresse bij de receptie en vraag of ze iets van voetbal weet.
‘Ni mierda,’ zegt ze.
Ergens op mijn eigen verdieping neem ik de verkeerde deur die wel heel goed open zwaait. Ik sta in de kamer van het meisje van de toilettas en haar vriend, die onder ligt.
‘Doe die deur dicht!’ roept hij in het Spaans. Het meisje legt haar hand op zijn borst, alsof ze hem wil kalmeren. ‘Ze is doof,’ zegt ze.
DAG 2

Ik open mijn laptop terwijl ik nog in bed lig. Camp Nou ligt volgens google 5,2 km buiten het centrum. Dat is amper de helft van de afstand van het Ajax-stadion naar het centrum van Amsterdam (8,9 km). In Montevideo is de afstand tussen het Centenario en de oude stadspoort 4,7 km. De afstand tussen het centrum van een stad en haar stadion moet iets zeggen over de relatie van een stad tot haar voetbal.

Een lowbudgetreis heeft, buiten het budget, drie kenmerken: je gaat met het openbaar vervoer, als die er is ga je zeker in de metro en je bent op z’n minst een keer ziek omdat je iets verkeerds hebt gegeten.
In de badkamer kom ik de jongen van het toilettasmeisje tegen. Hij maakt driftige gebaren waarmee hij lijkt te willen zeggen dat hij geen haast heeft.
Bij Camp Nou staan vreselijk lange rijen van weer die toeristen voor het Barça Museum. Naast het stadion ligt de wijk waar alle Barça-cafés zijn, volgens een informant zal ik ze vooral aan de Travessera de les Corts kunnen vinden. Inderdaad hangen daar de cafés vol met tv-schermen en hebben ze namen als: Het doelpunt, Ben-barça, Bar Nou en wk. Ik doe ze allemaal aan voor een biertje en een vraag.
Ik leer meteen dat het Barça-legioen culé wordt genoemd. Dat klinkt naar achterwerk. Zoals de Ajacied zich een jood genoemd, noemt de Barça zichzelf kennelijk een Kont.
‘Achterwerk, kont,’ probeert culé 3 me uit te leggen. ‘Niet grof, maar zoals de dokter het tegen je zou zeggen.’ (culé 9).
‘Hij herhaalde het vaak.’ (ober 9)
‘Het was gewoon zijn zinnetje.’ober 10)
‘Je moet naar Força Barça kijken.’ (obers 3, 7, 8, 9, 11 en 12 en culé 4, 5, 7, 8, 10 en 11).
Van culé 12 en 13 herinner ik me niets. Naast hun naam staat HH. Daarna worden mijn aantekeningen wat rommelig, met tekeningen en dergelijke en ik weet nog steeds niet waarom ze kont tegen zichzelf zeggen.
De metro kan ik niet vinden. Ik volg de bordjes waar Ramblas op staat. Mijn voeten voelen of ik blaren heb. Op een terras spreek ik een man die, toen hij een jongetje van acht was, een brief naar Cruijff heeft gestuurd waarin hij om een foto vroeg. Die heeft hij ook gekregen. Ik kom een vrouw tegen die zegt dat Cruijff even buiten Barcelona een heel stuk kust gekocht heeft en dat daar een polder is aangelegd. Haar man beaamt dat. De eerste Nederlandse polder buiten Nederland zei hij.
Een echtpaar uit Washington zegt dat Cruijff daar ook een uitdrukking heeft nagelaten.
‘It’s not about the size of the dog in the fight, it’s about the size of the fight in the dog.’
‘That’s not Crauwff,’ zegt de echtgenote, ‘that’s Mark Twain!’
De volgende ochtend vind ik een slaappil in mijn oor en is mijn oordop zoek.


DAG 3

Ik neem een metro naar het strand zo ver mogelijk van de stad en lig op mijn handdoek in het zand. Ik lees een gaaf boek van een briljant schrijver en na elk hoofdstuk neem ik een duik, maar dit is geen vakantie dit is een reis dus sukkel ik maar weer een terras op en bestel een biertje en vraag naar Croeff en een gegeven moment. Ik zet vinkjes in mijn lijstje. Hij herhaalde het vaak. Ik moet naar Força Barça kijken. In ieder geval heb ik de Spaanse variant van: het was een letterlijke vertaling, er is een documentaire over gemaakt.
’s Avonds is de wedstrijd van de UEFA Supercup. FC Barcelona tegen Sevilla. Het lijkt me nuttig om die in een culécafé te gaan zien. Dus zet ik de weg naar het hotel tijdig in, het is een lange weg via terrassen en obers en vragen. De blaren groeien onder mijn pleisters vandaan en ik loop steeds langzamer. Op een gegeven moment is het zo dat als ik nog wil douchen voor ik weer naar Camp Nou ga, ik wel mag opschieten. De taxichauffeur is voor Madrid.
De badkamer lijkt net schoongemaakt, geluksvogel die ik ben. Ik neem een douche en als ik op de rand van mijn bed zit en de vellen van mijn blaren knip, wordt er op de deur geklopt. Een vrouwenstem spreekt mijn naam uit in 100 procent Spaans. Ze zegt iets over mijn moeder. Het is Niet–de- burgemeester.
Terwijl we door de deur heen praten, kleed ik me aan. Ik weet niet of ik haar in dit rare kleine kamertje waar mijn kleren aan uitsteeksels hangen wel kan ontvangen.
‘Ik wacht beneden,’ zegt ze. ‘Café Glaciar.’
Als ik haar daar tegenkom is ze heel vrolijk. Vroeger in haar studententijd kwam ze altijd in Glaciar. Toen kwamen er studenten.
Niet-de-burgemeester leidt me door de hele Gotische wijk. Ze laat me het paleis van de uitgestorven koningen zien en het huis van de beul, verstopte Romeinse pilaren, kunst en architectuur. Dan zeg ik iets over dat er wel veel toeristen zijn en bij het T-woord detoneert ze.
‘Toerisme heeft de hele stad ontwricht.’ Ze telt op haar vingers. Alle bewoners zijn uit het centrum verdreven, er zijn geen buurtwinkels meer, je kent je buren niet, overal woont Airbnb. Ze vloekt door over alles wat verpest is terwijl ze links en rechts bezienswaardigheden aanwijst. Dit is de kathedraal zus, dit is het oudste raam van de stad, dit de smalste steeg.
Het is half negen. Nog vijftien minuten voor de finale begint. Ik denk aan een van de zinnen in mijn documentje.
‘Voetbal is het berekenbare deel van ons leven. We weten niet of we tijd zullen vinden om naar de tandarts te gaan of naar de supermarkt, maar we weten met strategische precisie waar we de finale van de Champions gaan zien.’ (Juan Villoro)
Niet-de-burgemeester stopt bij een matte bruine deur. Ze duwt hem open. Daarachter zit een smalle doorgang. Ik volg haar. We komen bij een klein kelderachtig cafeetje. Er hangt een tv-scherm in elke hoek. Overal is het blauw-granaatrood van Barça te zien. Drank bestel je aan de bar, tapas haal je achterin, vers gemaakt. Het is alsof de Catalanen hun cafés nu in schuilkelders hebben, verstopt voor het toerisme zitten ze hier beneden te doen wat ze vroeger buiten deden.
‘Je bent culé?’ vraag ik in een poging stoer te doen met mijn nieuwe woordje.
Ze heeft thuis een Barça-shirt, maar de woorden qatar airways heeft ze doorgestreept. Dat doe je als je een culé met hersens bent.
Als de tweede helft begint, staat het 3-1 voor Barça. Niet de burgemeester is opgewekt. Vroeger, zegt ze, gingen de trouwe fans als ze geen kaartje hadden op de muur van het stadion zitten. Als je dan beneden liep zag je hun konten overhangen. Vandaar: konten. Zomaar geeft ze de inzichten weg.
Op minuut 52 maakt Suárez de 4-1. Als Uruguayaan kan ik niet stuk.
We nemen nog een biertje en dan begint Sevilla te scoren. 4-2 in de 57ste minuut. 4-3 in de 72ste en de noodlottige gelijkmaker in de 81ste minuut.
Een barman schreeuwt tegen het tv-scherm. ‘Een partij is pas klaar na het fluitsignaal!’
‘Ze kunnen toch niet na vijftig minuten denken dat ze klaar zijn?!’
Iedereen is nukkig. Niet-de-burgemeester klemt het uiteinde van haar nagelrand tussen haar tanden en trekt het hele sikkeltje in een keer los.
Ik hap naar adem en ik zeg: ‘Weet jij waarom iedereen applaudisseert als Croeff “en un momento dado” zegt?’
Ze snauwt: ‘Dat was het enige dat hij goed zei.’
In de verlenging scoort Pedro Rodríguez. Alle obers juichen. Niet-de-burgemeester ook. Barça heeft gewonnen. ‘Wat vroeg je?’
Ik vraag of ze zin heeft om mij naar de plek te brengen waar de culés hun overwinningen vieren. ‘Daar is vast niemand,’ zegt ze, ‘in augustus is iedereen weg.’ Even later lopen we door nachtelijk Barcelona naar de Fuente de Canaletas.
‘Zijn culés van die vakantievierders?’
‘Dat zijn de eersten die het werk neerleggen.’
Bij de Fuente de Canaletas staan wat Engelsen, wat Nederlanders en Noren of Denen met Barça-sjaaltjes te zwaaien. Ze roepen Yo en Wow en Whoe.
Niet-de-burgemeester gidst me langs waar normaal de politieafzettingen zijn, langs waar de Barça’s erdoorheen breken en langs de ruiten die dan sneuvelen. ‘Die van McDonald’s gaan het eerst.’ Kontjes houden niet van kapitalisten.
Ik stort neer in mijn bed en slaap een natuurlijke slaap tot ik om een uur of vijf wakker word van gezang op straat. Geen monosyllaben maar uit volle borst gezongen Barça-triomfliederen. Spookbarças, moet haast wel. Of ze zijn pas gaan vieren na sluitingstijd van alle cafés.


FORÇA BARÇA

Ruud de W. heeft teruggemaild.
Hij zegt dat hij het artikel herkent. Hij heeft het geschreven.
Ik vraag waar hij dat vandaan heeft, dat Cruijff eumd aan het Spaans gegeven zou hebben.
‘Ik heb het ongetwijfeld uit El Periódico gehaald,’ antwoordt hij.
Of hij zich realiseert dat half Nederland gelooft dat dit waar is? En dat het niet zo is?
Hij heeft de geloofwaardigste fictie van Nederland geschreven. Ik eindig mijn mail met: chapeau.
Hij vertelt over eigenaardigheden van journalisten en hoe die met Cruijff omgaan en over hoe laag een hoge ome kan kruipen, of dat nu een professor, of politicus of journalist is, om in de buurt van zijn grote held te komen. Waardevolle inzichten, vind ik, maar dat is niet wat ik wil weten.
‘Nee,’ schrijft hij, ‘ik ben zeker niet de persoon die “en un momento dado” de wereld in heeft geholpen.’

In de database van El Periódico kun je exemplaren vanaf oktober 1978 raadplegen, en veel meer dan het Ministerio de Cultura heeft.
Ik vraag alle artikelen op waar ‘eumd’ in staat, samen met het woord ‘Cruyff’.
41 hits.
Vanaf februari 1990 komt ‘eumd’ steeds vaker voor als een citaat van Cruyff.
tegenover real begonnen we heel goed maar toen liepen we leeg en op een gegeven moment glipte de partij ons uit de handen. (Johan Cruijff)
ik had de macht op een gegeven moment, maar toen hield ik op die te hebben. (Johan Cruijff)
Dan komen een paar artikelen voorbij waar ‘en un momento dado + Cruyff’ worden genoemd in relatie tot Força Barça, een Catalaans voetbalsatirisch tv programma uit de jaren negentig*.
Een goed deel van hun grappen ontleende Força Barça aan Cruijff. Met een raar halfmasker op zijn hoofd doet een van de acteurs Cruijff na, zijn accent, zijn bewegingen, alles. Zo zingt hij een liedje: ‘Als ik een bezem had,’ (wat zou ik dan veel wegvegen), je hoort hem ‘En un momento dado’ rappen en er is ook een wedstrijdje ‘Wie herhaalt het vaakst?’ te zien, waarin Cruijff het met ‘en un momento dado’ aflegt tegen Nuñez die nog vaker ‘quicir’ zei (‘wa’k zeggen wil’).

Dan staat in El Periódico van 17 april 1991:

Johan Cruyff wenst in zijn publieke optredens het uitspreken van de zin ‘en un momento dado’, welke beroemd gemaakt werd door het programma Força Barça, te vermijden. De Nederlandse trainer herhaalt dat zinnetje niet langer omdat het tot hilariteit leidt onder zijn toehoorders en bij de trainer zelf. Hij gebruikt nu ‘en cierto momento’ (op een zeker moment) om niet door het gelach te worden afgeleid.

DE DADER

‘Marcel! Marcel!’ roep ik als ik weer terug in Nederland ben. Ik vertel hem het ware verhaal achter Cruijff en en un momento dado. Het ware verhaal in Spanje in ieder geval. Wat niet hetzelfde verhaal is als de Nederlandse variant.
Ik geef hem mijn volgeschreven blaadjes en ik wacht terwijl hij leest.
Als hij de laatste pagina weglegt zegt hij: ‘Je bent pas overtuigend als je een dader hebt.’

Ik mail Ruud de W. en vertel hem dat ik El Periódico doorgezocht heb maar dat daar nooit gestaan heeft dat Cruijff die woorden aan het Spaans gegeven zou hebben. Nog steeds is hij de eerste die daarmee kwam.
‘als dat niet zo is…,’ schrijf ik, ‘als jij niet de eerste was, zul je me het hoofd moeten brengen van degene die dat voor jou deed.’
Ik druk op send.
Mijn moeder stuurt me een berichtje dat in een tekstballonnetje onderin beeld verschijnt. weet je welk woord in de spaanse taal wel uit het nederlands komt?
Ik denk het antwoord te weten, maar ik hoef het niet te zeggen want ze tikt het zelf al: apartheid! In de gesproken talen wordt voor het concept apartheid meestal het Nederlandse woord gebruikt. Voor het concept guerrilla het Spaanse, maar dat terzijde.
Ruud mailt me de namen terug van twee Nederlandse journalisten die in die tijd ook in Barcelona gestationeerd waren, de ene woont er nog steeds, de andere is nu pensionado en verhuurt een chalet op een recreatielandgoed in Nederland. Wat hij zegt klopt, maar ik ben niet op zoek naar willekeurige Nederlandse journalisten die ooit in Barcelona waren, ik ben op zoek naar de eerste die de leugen publiceerde en dat was hij, in de Leeuwarder Courant, toen hij in 1993 schreef dat Cruijffs bekende uitdrukking was ‘doorgedrongen tot de Spaanse spreektaal’.

‘Dus…’ zegt mijn moeder, ‘van al die fabels die verslaggevers over de nuchtere Nederlanders uitstorten, kunnen ze overal mooie huizen kopen?’
Dat Nederlanders nuchter zouden zijn, is een nog hardnekkiger bijgeloof dan dat van Cruijff en eumd. Nederland is het land van bier, wiet en xtc. Als er een volk op deze aardbol niet nuchter is, is het wel het Nederlandse, maar zie ze dat maar aan hun verstand te brengen.

Ik geef Ruud de W. nog een kans. Ik stuur hem het artikel dat een dag na dat van hem in De Telegraaf gepubliceerd werd. Daar staat geen naam bij. Alleen: van onze correspondent. Die schreef: cruijff heeft het steevast na elke wedstrijd over en un momento dado, een wel heel letterlijke vertaling van een gegeven moment.
Of Ruud de W. weet wie dat geschreven heeft, vraag ik. Zegt-ie: ‘Ja, mijn vrouw.’
Marjanne W. is de vrouw van Ruud de W. Zij was correspondent in Barcelona voor de gpd-bladen. Dus er zit een jong Nederlands journalistenkoppel in Barcelona, appartementje, wijntje, kaarslichtje, tapaatje en op een gegeven moment zien ze Johan op het journaal of zoiets voorbijkomen en voor de zoveelste keer ‘en un momento dado’ zeggen en ze begrijpen wel dat de mensen klappen en lachen maar hun Spaans is niet toereikend genoeg om te begrijpen waarom. Waarschijnlijk keken ze niet naar het lokale satirische tv-programma of ze konden het niet volgen. In ieder geval moet het aan een van die geesten ontsproten zijn: dat het een letterlijke vertaling van het Nederlands was. Ja, zei de ander, en toen boetseerden ze met z’n tweeën dat verhaaltje, en je hebt verder alleen een nuchter volk nodig om die volstrekte nonsens de vlucht te laten nemen die die genomen heeft.
Wat mij betreft is ‘op een gegeven moment’ de liefdesbaby van deze twee, en laat ze maar komen met bewijs dat dat weerlegt.
oegm, tikt mijn moeder.
Ik tik een vraagteken terug.
Op een gegeven moment, schrijft zij en: oegm = eumd. Dan belt ze me via skype. Ik accepteer de oproep. Na het bijna rituele: hoor je me? Ja, ik hoor je. Hoor jij mij? Ja, vraagt ze:‘In wat voor huis woonden die journalisten in Barcelona dan?’
‘In een huis dat nu gekraakt is,’ zeg ik.

Dit verhaal is een van de 7 in de bundel

Meisjes in blessuretijd

Genomineerd voor de Nico Scheepmakerbeker

Winnaar Jan Hanlo essayprijs