IJskoningin


vogeltje

Zondag speelt ADO tegen Ajax. Mijn Haagse connectie belt vroeg. ‘Je komt toch? Vinden we gezellig.’ Dat vinden ze daar altijd als ADO tegen Ajax speelt, want dan hebben ze iemand om af te zeiken. Normaal ben ik de Uruguayaan, maar als ADO tegen Ajax speelt ben ik ineens de Amsterdammer.

‘Als m’n busje rijdt, breng ik je moeder halen,’ zegt hij met precies die woorden. Het onderhoud van zijn busje doet hij altijd zelf, dus elke keer als hij door de apk-keuring komt viert hij dat uitbundig. Dat hem dat steeds lukt komt niet zozeer door de staat van de bus als wel doordat zijn moeder apk-keuringen doet. Op zich kan het verhaal dat ik moet schrijven nog wel een lijntje met voetbal gebruiken, maar negentien uur na de aftrap landt mijn moeder op Schiphol en moet ik zorgen dat ik in die aankomsthal sta.
Ik ben vaker in Den Haag geweest en ik ben mijn moeder vaker op Schiphol gaan halen. Ik ben zelfs vaker vanuit Den Haag mijn moeder op Schiphol gaan halen en ook dat is altijd goed gegaan. Ik kan dit. Het enige wat ik moet doen is niet drinken. Hooguit twee biertjes tijdens het voetbal en dan snel weer terug naar huis. Naar 020 zeggen Hagenezen want het woord Amsterdam willen ze niet uitspreken. Ze hebben het in die context ook niet over gaan maar over optiefen. Van mijn huis in 020 is het naar Schiphol goed te doen. Ik kan dit, hoor ik mezelf steeds zeggen.


Als mijn moeder op bezoek komt, blijft ze meteen een maand, want ze gaat niet helemaal vanuit Uruguay overvliegen voor de drie dagen waarop visite en vis in Nederland nog fris blijven (in Uruguay gelden daarvoor heel andere termijnen).

Mijn moeder en ik hebben elkaar vaker op vliegvelden gezien dan op feestjes. Zij heeft er altijd gestaan als ik ergens waar zij was aankwam, ik ook bij haar, behalve die ene keer dat ik heb gefaald. Dat was in 2002. Er gingen winden van 130 kilometer per uur over Nederland. Het dak van het Centraal Station stortte in. Ik kon op internet zien dat haar vliegtuig was geland, maar het verkeer stond overal vast. Als ik haar ging halen zou het uren duren voor ik op Schiphol was en als zij het intussen erop waagde om naar mijn huis te gaan zou ik er niet zijn als ze aankwam. In die tijd durfde mijn moeder haar mobieltje nog niet mee van huis te nemen en telefooncellen waren zo goed als uitgestorven. Ik bleef thuis wachten. Rond middernacht ging de deurbel en stond mijn kleine moeder met haar grote gedegen rolkoffer helemaal natgeregend voor de deur.

De laatste keer dat ik een zondagmiddag naar Den Haag ging, kwam ik maandag iets van zeven uur ’s ochtends thuis en kon ik van de speed pas ergens dinsdagmiddag weer slapen. Iemand had ‘Wil jij ook een bommetje?’ gezegd waarop ik ‘Ja, lekker’ zei en mijn mond opendeed. Ik herken mezelf niet als ik dat soort dingen doe. Sta ik daar mijn snavel open te houden als een vogeltje dat gevoerd moet worden tot er een bommetje naar binnen verdwijnt: een x-hoeveelheid speed in een stukje vloei gewikkeld. Ik zou het de hond niet laten eten maar als mensen het mij geven, zeg ik dank je wel en haal ik een drankje voor ze. Cocaïne mag ik nooit meer. ‘Daar heeft u het vaatstelsel niet voor,’ zei de neuroloog. ‘Het gevaar zit hem niet in de hoge bloeddruk, maar in de schommelingen tussen laag en hoog.’ Over speed zei hij niks, dus heeft Vogeltje daar verder niet naar geïnformeerd.

Een keer ben ik rechtstreeks van een houseparty mijn moeder van Schiphol gaan halen. Omdat ik er wat gemangeld uitzag besloot ik onder aanmoediging van mijn Haagse vrienden een leuke jurk aan te doen. Vrolijke kleurtjes zeiden ze. Ik kreeg ook een hoedje op. Dat kun je aan Hagenezen wel overlaten. Zo brachten ze me nog na-spacend op mdma naar station Hollands Spoor waarvandaan ik alleen met de trein verderging. Het was ergens in de jaren negentig. Mijn moeder kwam de aankomsthal uit en omhelsde me. Toen we elkaar van neusafstand aankeken zei ze: ‘Kom je van een feestje?’

Ook toen zal ze een week of drie zijn gebleven. Ik deelde een etage met twee vriendinnen van wie de een in de verslavingszorg werkte. Daarom hadden wij toegang tot allerlei informatie over drugs en stikte het thuis van de foldertjes. Xtc was niet zó verslavend. Wiet werkte zus of zo. Van lsd maakten je hersencellen nieuwe verbintenissen. Het was gevaarlijker om de straat over te steken dan zo nu en dan een pilletje te nemen.

Tegenover al dat informatieve foldergeweld stond mijn moeder met lege handen.

Ze moest toezien hoe haar dochter zich dagelijks naar het beloofde land blowde en de weekenden met xtc begon. Als dat spul ergens op zondag uitgewerkt was, gingen wij speed snuiven om uit de depressie van de xtc te blijven. Nadeel daarvan was dat je nogal wakker bleef en geen hap kon eten. Van al het gezonde eten dat mijn moeder voor ons maakte, bleef het grootste deel onaangeroerd staan.

Toen ze weer in Uruguay was en ik terugkeek op haar bezoek, beloofde ik mezelf dat ik haar nooit meer zoiets zou aandoen. Die belofte brak ik in duizend stukjes toen ik tien jaar later, intussen een veel zwaarder gebruiker, in Uruguay aankwam.

De Hagenees zegt: ‘Dingetje komt, en dingetje komt ook en na afloop draait Darkraver.’

‘Leuk,’ zeg ik. ‘Hoe laat zal ik komen?’

vlekken op de bal

In 2001 nam Maradona afscheid van het voetbal in het Bombonera-stadion in Buenos Aires. Het is dan een jaar nadat hij voor het oog van de wereld opgenomen werd in een afkickkliniek. Dat gebeurde weer eens in Punta del Este, Uruguay. In de jaren dat ik daar opgroeide leerde ik dat een zomer pas zomer was als in Punta del Este een Argentijn, meestal Maradona, overdoserend werd afgevoerd. Argentijnen komen in de zomer massaal naar de Uruguayaanse kust om van de stranden te genieten en zich horendol te snuiven. Zoek maar op, doodsoorzaak nummer één onder de Argentijnen in Uruguay: óf ze rijden zich in de prak onderweg naar Punta del Este, óf ze worden daar met hartritmestoornissen aangetroffen, of beide. In veel opzichten is Uruguay voor Argentinië wat Nederland is voor Duitsland. Wij hebben de mooiere stranden en de puurdere drugs: zij de snelle auto’s en de grote snelwegen.

Op het scherm staat Maradona stil. Het is een beeld uit zijn afscheidsspeech in La Bombonera. Achter mij spreekt een vrouw met licht Duits accent. ‘Mensen zien medemensen graag vallen, maar nog liever kijken ze naar vallende goden.’ In elke zin die ze uitspreekt zit een twinkeling, net als bij een echte koningin. In elke taal die ze spreekt heeft ze dat Duitse accent. Ik heb nog geen taal ontdekt die ze niet spreekt. Maradona noemt ze haar kleine god, ook al vindt ze hem een verrader. Ik bedien de muis en het toetsenbord, maar vanaf de korte zijde van de tafel bepaalt zij waar we naar kijken: ‘Klik daar eens op. Ga daar eens heen, bitte. Wat is dat?’ Die hebben we al gezien. ‘Doe dat daar maar.’ Dit moet haar verhaal worden, maar ik mag het schrijven want Fräulein heeft het zitvlees niet.

Het beeld in La Bombonera is verstild omdat ik de exacte woorden moet noteren die Maradona uitspreekt. Wat hij zegt moet perfect naar het Nederlands vertaald worden, inclusief poëtische vrijheid.

Voetbal is de mooiste en schoonste sport van de wereld, laat daar niemand aan twijfelen. Als je een fout maakt, moet voetbal daar niet voor boeten. Ik heb fouten gemaakt en ik heb ervoor geboet, op de bal maak je geen vlekken.’

‘Hij bedoelt dat je de bal niet bezoedelt,’ zegt zij en ze wijst met haar bleke vinger naar het blaadje waar ik notities op maak. ‘Bezoedelen is een mooi woord.’

Kan zijn, maar dat is niet wat hij zegt. Ik laat het zo en anders moet ze zelf maar typen. Ze haalt haar schouders op en kijkt door het raam naar buiten.

We hebben Maradona de afgelopen dagen met liefde over zijn dochters horen praten, over zijn kleinkind, over zijn moeder, zijn vader, zijn vrienden en god. Coke noemt hij nooit. Dat irriteert haar. Zelfs als hij het over haar heeft, noemt hij haar naam niet. Hij noemt haar zijn aandoening, zijn ziekte, zijn verslaving, maar haar naam noemt hij niet. ‘De eerste keer dat ik drugs gebruikte,’ zegt hij, maar hij bedoelt cocaïne.

La droga,’ wauwelt ze hem na. ‘Alsof het hem om het even was wat hij nam. Echt niet. Het ging hem om mij.’ Haar vinger wijst naar haar borstbeen dat door haar bleke huid steekt.

Mensen hebben het vaak over drugs alsof het allemaal één pot nat is. Vindt ze irritant. Gelijk heeft ze. Zeggen dat iemand aan de drugs is, is zoiets als zeggen dat hij zich verplaatst. Alsof het niet uitmaakt of dat op een paard is, in een Porsche of met twee benen in een jutezak (resp. wiet, coke en alcohol).


We kijken naar een diepte-interview dat een oudere Maradona in een donkere studiosetting aan een bevriende journalist gaf.

‘De eerste keer dat ik drugs nam,’ zegt hij. ‘Daar voel ik dat ik het verkloot heb.’

‘Hoe was je als speler?’

Maradona denkt na. ‘Ik wilde briljant zeggen, maar dat is niet juist… als ik het drugsprobleem niet had gehad… dan was ik briljant geweest.’

Achter me kan ik haar hart horen breken. Die nacht gaat ze pissig op stap. Het saldo is drie dode toeristen in Amsterdam.


verdovende middelen


De neiging tot verslavingen loopt door mijn familie als water door Nederland. Bij mij was die latente hang al vrij vroeg manifest: lijm, koffie en nicotine bedwong ik al voor mijn zestiende.

‘Als jij heroïne of coke uitprobeert is dat een enkeltje naar tippelen achter Centraal Station,’ zei mijn moeder. We woonden toen in Nederland. Ze liet me Christiane F. lezen en Het verrotte leven van Floortje Bloem, en daarmee brandde ze het beeld Tippelen achter Centraal Station zo in de angstgebieden van mijn hersenen dat ik lang bij wit en bruin vandaan bleef. Alle andere kleuren probeerde ik wel, maar van de harde drugs uit de zwaarverslavende klasse bleef ik af. Dat ging goed tot mijn drieëndertigste.

Inmiddels wist ik dat het gegeven dat sommige drugs je tippelend achter Centraal Station doen eindigen niet de schuld van de drug is, maar van de prijs. Drugs zelf zijn niet kwaad, alles valt of staat met de mensen die ze gebruiken, net zoals het een baas is die zijn hond agressief maakt. Ze vindt het lief van mij dat ik dit zeg. Ik krijg een aaitje.

Als je de prijs van de drug verlaagt, dan is dat gevaar van tippelen-achter-centraal-station geweken. Ik was in Nederland met een boek gedebuteerd, daarvoor kreeg ik een prijs en daarbovenop een reisbeurs om een novelle te schrijven. Stond ik ineens op het vliegveld El Dorado in Bogotá met een fortuin op mijn bankrekening. In Colombia betaalde ik vijf dollar voor een gram. Fulltime snuiven was niet duurder dan mijn huisvesting, en dat terwijl ik in een lowbudgethotel zat.

Met de prijs en de subsidie, had ik uitgerekend, kon ik zeven jaar schrijvend snuiven en andersom. Ik begon vol goede moed aan een reis die mij over land van Colombia naar Uruguay moest brengen terwijl ik aan die novelle werkte. Zevenduizend kilometer moest ik afleggen.

Cocaïne zorgt er niet alleen voor dat er meer dopamines worden losgelaten, ze blokkeert ook de poorten die ze weer op moeten nemen. Daardoor blijft de feestvreugde extra lang in je synapsen rondsuizen. Dat geeft een gelukzalig gevoel en maakt zelfverzekerd met het bekende resultaat: cokegebruikers worden zelfingenomen, arrogante etters die alles beter denken te weten. Je ziet ze liever gaan dan komen, en terecht.

Een jaar later was ik Colombia nog steeds niet uit en was mijn novelle een joekel van een boek geworden. Ik kon de vonken ervan af schrijven met haar aan mijn zijde. De woorden kwamen als vuur. Flarden van dialogen, flarden van columns, flarden van een roman in columns, personages zo echt dat ze naast me zaten en zich met de tekst bemoeiden, zinnen waar je dubbel van zag. De ideeën, de formuleringen – het was allemaal zo briljant dat het leek of het niet van mij kwam en eigenlijk was dat ook zo. Cocaïne is sterk in taal. Op een mri-scan licht je prefrontale cortex na een snuif al op als een landingsbaan in de nacht.

Toen ik eindelijk in Uruguay aankwam zat ik op iets van drie gram per dag en werd ik elke dag geslagen door het besef dat het boek waar ik aan werkte eigenlijk twee boeken was. Ik moest ze van elkaar scheiden, er zat niks anders op. Ik moest harder werken, dan zou alles goed komen.

Ik heb nog twee jaar op topniveau gesnoven. Aan die korte, veelbelovende carrière kwam abrupt een einde toen ik in het ziekenhuis eindigde. Dat is nu tien jaar geleden.

‘Tien Jahre?’ vraagt ze.

Ik reken. Ja, het is tien jaar geleden dat ik mijn moeder bijna flikte wat ze me altijd laat beloven nooit te doen: doodgaan voordat zij dat doet.

Skype begint te rinkelen. Het is mijn moeder.

Ik kan nooit aan haar denken zonder het gevaar te lopen dat ze belt. Skype laat een cameraatje boven het Bombonera-stadion ronddraaien. De madre wil een videogesprek.

‘Ga je opnemen?’ De twinkeling zit deze keer vlak na het vraagteken. Ik twijfel. Mijn moeder zou madame met haar blote handen wurgen als ze de kans zou krijgen, zij op haar beurt noemt mijn moeder de Doble moral.

natte snuiver

In haar studententijd ging mijn moeder vaak naar demonstraties. Ook met haar vriendje destijds: Maximiliano. ‘Hij was prachtig,’ zegt ze. ‘Met lang haar en hoge jukbeenderen en zo’n koperkleurige huid.’ Ze was vreselijk verliefd op hem.

Het was eind jaren zestig. In Uruguay werd een opstandige bevolking in het gareel gehouden door militairen die steeds meer nieuwe gadgets hadden om in te zetten bij protesten. Mijn moeder en Maximiliano gingen naar een demonstratie. De aanleiding was de studentenkorting voor het openbaar vervoer; zoiets als protesteren ter behoud van de ov-kaart. Het liep uit de hand. De studenten bezetten de universiteit; de militairen schoten met rubberen kogels, en die zouden niet dodelijk zijn. Bij Maximiliano ging de kogel door het schedelbot. Hij was vierentwintig jaar, student kunstacademie. De kogel bleef ergens binnen in zijn hoofd steken, maar kon hem niet dood krijgen.

In het begin ging mijn moeder elke dag naar het ziekenhuis waar ze aan het bed van haar vriendje zat die in een coma zo diep als een graf lag. Ze hield dat vol tot zijn moeder haar op de gang opwachtte en zei dat ze niet meer moest komen.

Maximiliano heeft acht jaar in coma gelegen. Toen hij eruit kwam, kon hij niet meer lopen of praten, maar hij heeft wel weer zijn potlood kunnen oppakken en het schijnt dat hij nu weer enigszins kan tekenen.

Over dat drugs slecht zijn lijkt iedereen het eens te zijn, maar in Nederland is het algemeen bekend dat elk nadeel zijn voordeel heeft. Bij cokegebruik ontstaan meer dendrieten in een cel. Dendrieten lichten op bij leerprocessen. Je ziet meer en sneller: je hele systeem verkeert in staat van alertheid. Net als met lsd kun je op coke geheimen van het universum te zien krijgen. Je moet haar dan wel droog gebruiken zoals dat heet en het twee à drie dagen volhouden en dan is het uitzicht nog niet de helft van wat je op lsd krijgt, maar zelfs al zie je alleen het nagelrandje, dan is het nog steeds zoveel meer dan met je kansloze nuchtere brein. Dat geeft op een mri-scan niet meer licht dan een oude kerstboom.

Het voordeel dat coke weer boven lsd heeft is dat zij een belachelijke hoeveelheid dopamines tegelijk in je bovenkamer loslaat, ongeveer de niveaus die je haalt als je een doelpunt scoort of fijne seks hebt.

Lsd stimuleert met een beetje pech je limbisch gebied, waardoor het je steeds in een staat van paniek en radeloosheid brengt. Zo’n trip werkt bovendien vierentwintig uur en daarna zit je nog zeker twintig uur na te spacen. Na zo’n een-op-eentje met het universum ga je liever een week voltijd werken in een raamloos kantoor dan er nog een te nemen. Volgens de folders is lsd daarom niet verslavend en coke wel.

In alle talen kennen ze het neutrale woord drugs, in de meeste ook de negatiever geladen ‘verdovende middelen’ en de neutrale maar vaak foutief gebruikte ‘hallucinogene middelen’.

Alleen in het Nederlands vind ik de term ‘geestverruimende middelen’. Verruimen is een positief geladen woord, geest ook als je kijkt naar ‘de geest krijgen’ of ‘in de geest van iemand iets doen’. Je geest verruimen klinkt niet per se als iets waar je meteen nee tegen zou moeten zeggen. Kom daar maar om in andere talen. ‘Sustancias estupefacientes’ in het Spaans. Dat klinkt zo’n beetje naar stupiderende substanties. Coke kan zich in zo’n omschrijving totaal niet herkennen.

Sporters vindt ze aantrekkelijk omdat ze zich thuis voelt in de gebieden van je hersenen die beweging aansturen. Mensen die met haar gesport hebben weten dat hun bewegingsapparaat dan werkt als een precisiewapen. Waar je oog op mikt, raakt je voet de bal, zo snel dat het bijna is of het signaal niet door je hersenen is gegaan. Bam. Hartslag op 180, adrenaline maximaal, het hele systeem op scherp. Met Maradona was ze een moordteam. Met Higuita ook. Yuri van Gelder vindt ze maar zozo. ‘Da’s een natte snuiver,’ zegt ze. Natte snuivers drinken alcohol bij hun coke. Als iets je doof, blind en stomp maakt is het wel alcohol. Je hele synapsen vol gaba. Binnen de kortste keren de hele connectie met je bewegingsapparaat verstoord, en iets onthouden wordt hogere wiskunde. ‘Er komen mensen beter uit ongelukken,’ zegt ze. Zij zou zoiets nooit met je doen.

Wat zij wil is dat wat je ook met haar aanvangt, je het op de toppen van je kunnen doet, of het nu voetballen is of boeken schrijven. Ik weet hoe ze zich met je schrijven bemoeit. Als ze zoiets met voetballen doet, moet Maradona elke keer dat hij met haar het veld op ging voor een duizelingwekkende trip zijn gegaan. Over het veld sprinten terwijl je over je eigen schouder meekijkt. Weten dat die bal daar ver achter de linies, hoe onwaarschijnlijk ook, zo meteen van jou is. Meemaken dat hij dat ook wordt. Voor je ermee weg bent al zien hoe je die drie ventjes op rij zo meteen gaat wegspelen. Elke vallende zweetdruppel registreren. De wind tussen je noppen voelen. Adrenaline, endorfines, dopamines, het hele circus in de stad, en dan in die toestand scoren en een staande ovatie van een stadion krijgen. Dat die gozer niet terugrennend over het middenveld klaarkwam is een wonder.

Maradona was een droge snuiver, in ieder geval in het begin. Voor Cocaïne was hij zo’n allesverzengende liefde. In Zuid-Amerikaanse soaps zijn dat typisch degenen die zich dan tegen je keren. Hij deed mee aan campagnes tegen drugs. Hij spreekt alleen maar kwaad over haar en noemt haar nog steeds la droga.

Ze staat bij het raam en kijkt naar buiten, koninklijk geknakt. Ze is veel mensen kwijtgeraakt: opvoeders zeggen het nooit, maar de meeste verslaafden komen van hun verslaving af. Iedereen kent meer mensen die van verslavingen af zijn, dan mensen die ze nog belijden.

Ik kijk naar de kop van Maradona op mijn beeldscherm. Het zijn beelden uit zijn blonde fase. Dat is trouwens een plek waar ze haar gebruikers graag heen brengt: naar waar je iets achterlijks met je haar doet. Wie niet blondeert, scheert het af, neemt vlechtjes, dreadlocks of een hanenkam. ‘Als het koppie vanbinnen een feestje is, mag je dat vanbuiten ook best zien,’ zegt ze. Ik liet mijn haar blauw verven bij een kapper, zo slecht dat het hoofdkussen in elk hotel waar ik sliep blauw werd.

verslaafde kinderen

Ik vertrok uit een Colombiaanse havenstad aan de Stille Oceaan. De schipper leerde mij wat kronen was: je land klein verlaten, naar het rijke noorden gaan en terugkeren met wat geld in je zak. Kronen zoals een pion in een schaakspel dat doet. Hij had veel verstekelingen vervoerd. Hij wist waar hij het over had. Als ik terugkeerde naar Uruguay met een boek, had ik gekroond. Thuis zou ik door trotse familie en vrienden worden onthaald, iedereen zou me vragen stellen over mijn verre reizen en grote avonturen.

Hij kon er niet verder naast zitten. Het enige wat mijn moeder wilde weten was of ik wel gegeten en geslapen had en waarom ik zo mager was.Cocaïne laat je zoveel nieuwe dingen zien dat het bijna niet te vatten is. Je ziet aan de kleur van een vriendschap of die breken gaat. Je hoort je huis praten en kunt het verstaan. Soms proberen gebruikers wat in hun hoofd omgaat onder woorden te brengen. Dat er dan weer eentje wartaal staat uit te slaan is eerder norm dan afwijking. Je krijgt je zinnen niet af, je redenering niet recht. In je hoofd gaat het allemaal goed, maar daarbuiten sta je stappen over te slaan en zie je in de ogen van je gesprekspartner dat je raaskalt. Je kunt daar niks aan doen. Bij elke poging tot herstel ontspoort je verhaal iets meer, als een langzame trein, en jij kunt alleen toekijken terwijl de ramp zich voltrekt.

Vanuit mijn moeder gezien had Colombia haar dochter uitgespuugd als een verslaafd, krankzinnig scharminkel. Vanuit mij bezien kwam ik op de vleugels van enorm veel nieuwe wijsheid. Negatieve kanttekeningen pareerde ik met een overkill aan dopamines in mijn synapsen. Ik was misschien wel wat vermagerd, maar dat was alles.

‘Je hond was zwaarder dan jij!’ zegt mijn moeder als ze tot hier gelezen heeft.

Ik mocht in het achterhuisje van mijn oma blijven. Elke keer wanneer mijn moeder daar op bezoek kwam begon ze weer: ‘Je moet ermee stoppen. Het wordt je dood.’

‘Ik wil mijn dochter niet in een zwarte zak afgevoerd zien worden.’ Dat was mijn vader. Je zag ze eigenlijk alleen nog samen op huwelijken, begrafenissen en verjaardagen, en kennelijk hoorde overdoseren ook in dat rijtje thuis.

Het zal voor geen enkele ouder makkelijk zijn om een verslaafd kind te hebben, en ik was er zo een die het zich aan alle kanten kon permitteren. Ik had geen baan waar ik moest verschijnen, geen gezin dat op mij steunde. Daarbij was ik niet alleen open over mijn gebruik, maar kon ik ook te pas en te onpas weetjes en statistieken tevoorschijn trekken. Dat verslaafd zijn niet dodelijk was, dat ik mijn gebruik streng bijhield, dat ik mijn hartslag had leren meten om niet overstag te gaan.

‘Je wat?’ Mijn moeder ging door het lint. Ik liet haar het foldertje over hartslagmeten en mijn stopwatch zien. Ik wilde haar daarmee geruststellen, maar het werkte averechts.

Zij wilde dat ik mijn vriendin belde die in de verslavingszorg werkte.

‘De kans is veel groter dat jullie in het verkeer doodgaan dan ik aan een overdosis,’ oreerde ik. ‘Helemaal in de zomer.’ De cijfers stonden aan mijn kant.

Weer moest mijn moeder lijdzaam toezien hoe het lichaam (zo noemt zij het) dat zij ooit gedragen heeft erop uit was zichzelf kapot te maken, en dan nog wel beginnend bij het stuk dat haar de meeste moeite had gekost: het hoofd. Ze dreigde me gedwongen te laten opnemen. Als ex-vrijheidsstrijder heb je dan een flinke draai gemaakt, zei Coke.

Ik vertelde mijn moeder maar niet dat mijn hart soms zo hard klopte dat je het vanbuiten kon zien. Ik vertelde haar niet over de bloedneuzen, noch over de lichtwormen die je na drie dagen wakker zijn overal doorheen ziet bewegen, en al helemaal niet over alle stemmen in mijn hoofd die er soms ook omheen tetterden.

Ik belde de vriendin die in de verslavingszorg werkte. ‘Je weet dat je hersenen voor altijd veranderen, hè?’ zei ze.

Mijn moeder stelde ultimata. Ik moest zeggen wanneer ik ging stoppen.

‘Als mijn boek af is,’ zei ik. Op meer dan twee gram per dag krijg je helemaal niks af. Laat staan een boek. Bovendien waren het er drie. Je kunt met cocaïne de hele dag met van alles bezig zijn en ontzettend veel wijsheid en inzichten vergaren maar iets afmaken zit niet in haar portefeuille. In je eentje thuis binge-snuiven betekent alle hoeken van het universum zien, maar iets simpels als de keuken dweilen leidt voor je het weet tot alle plafonds afnemen. Mijn Haagse connectie gaat altijd met coke aan zijn bus sleutelen. Vandaar.

‘Als je bloeddruk te hoog wordt,’ zei mijn verslavingszorgvriendin, ‘kun je uit de problemen blijven door een lek te maken, dan neemt de druk af.’ Een strategisch sneetje op een plek waar veel bloedvaten heen gaan zorgt voor drukverlaging. ‘De toppen van je vingers zijn goed,’ zei ze. De wondjes aan mijn vingers waren irritant, vooral tijdens het typen. Hoofdhuid bleek een veel betere plek. Als ik daar sneed bloedde ik als een rund en onder mijn haar kon ik een wond makkelijk verbergen.

Als je lang genoeg coke snuift, dringt ze door in je reptielenbrein waar je fight or flight-reacties worden geactiveerd, daarom word je bij voldoende gebruik geregeld paranoïde. Mijn moeders dreigementen me gedwongen te laten opnemen bleven terugkomen, of ze wel of niet bij me was. Toen ik het punt bereikte waarop mijn reptielenbrein licht gaf, belde ik voor de zekerheid een advocaat. Die zei dat je een gezonde volwassene in Uruguay alleen tegen zijn wil kon laten opnemen als deze een gevaar voor zichzelf of zijn omgeving was. Dat was ik niet, en mocht ik dat wel worden dan kon ik altijd contact met hem opnemen.

Dat Maradona zich datzelfde jaar in Punta del Este in coma snoof, hielp mijn zaak niet.

‘Zie je?’ zei mijn moeder. De hele dag zag je op tv de beelden van Diego’s ambulance die het verkeer in verdween en Coppola die verklaarde dat hij alleen met een te hoge bloeddruk opgenomen was. Hij legde uit dat tien procent van de bevolking daaraan leed. Het enige wat eraan ontbrak was dat hij ook folders tevoorschijn zou gaan trekken.

Twee dagen later ontwaakte Pluis. Toen hij de gang op liep in zijn ziekenhuisgewaad kwam hij Coppola tegen. ‘Waar de fuck zijn we?’ schijnt hij gezegd te hebben en: ‘Breng me biefstuk, friet en gebakken ei.’

psychose

Tussen het dak en het plafond van het achterhuisje zat een behoorlijke ruimte. Daar liepen beesten rond. Duiven, dacht ik in het begin, tot ik me realiseerde dat ze ’s nachts meer herrie maakten dan overdag, en omdat duiven ’s nachts slapen moesten dit wel ratten zijn.

Er zijn twee dingen waar ratten niet van houden las ik: a) geluid en b) rook. Ik trok aan de ene kant van de huiskamer wat planken uit het plafond. Door het gat tilde ik een radio naar binnen. Toen ik na een paar dagen tureluurs was van voortdurend met de ratten naar dezelfde zender luisteren, ging ik steeds meer voor optie b voelen. De vloeren en muren van het huis waren van steen en konden geen vlam vatten. Als ik over de zaken die wel brandbaar waren natte dekens hing, zat ik goed. Ik zette alle meubels buiten, maakte dekens nat en bouwde een klein brandstapeltje in het midden van de kamer. Zodra er genoeg rook was, stond ik klaar met emmers om het vuur snel te blussen. Het kon niet verkeerd gaan.

Ik had alleen geen rekening gehouden met de nabijgelegen flat. De bewoners van de hoogste verdiepingen zagen allemaal rook uit het achterhuis komen en belden de brandweer.

Ik kon bewijzen dat het juist door hun interventie kwam dat ik niet op tijd bij mijn vuurtje was en het langer brandde dan ik ooit gewild had. Daarbij was de plens water die ze naar binnen spoten totaal buiten proporties. De hele achtertuin stond blank en de meubels die ik daar had veiliggesteld lagen her en der aan barrels gespoten in het halve moeras dat ze van oma’s tuin hadden gemaakt.

Wij stonden voor het huis aan de straatkant. Ik probeerde mijn moeder wel uit te leggen wat er gebeurd was, maar dat lukte niet, deels omdat de brandweerwagens zelfs als ze stilstonden enorme herrie maakten.

Ik was verslaafd en knettergek, riep mijn moeder. ‘Ook!’ riep ik, ‘Maar ook schrijver en kunstenaar! Wilde je toch?’ Psychoses en verslavingen horen bij schrijvers zoals blessures bij sporters horen. Had ze kunnen weten.

Ik ben drie dagen opgenomen geweest in een Uruguayaanse afkickkliniek en ik was pislink toen ik eruit kwam. Ze dwingen je daar ik weet niet hoeveel keer per dag te zeggen dat je een verslaafde bent. Alsof je daar geen trek van krijgt. Zodra ik contact had met de advocaat, was ik weg, linea recta naar de dealer. Omdat ik niet naar oma’s huis durfde, ben ik in een café gaan snuiven. Met een biertje erbij. Daarna heb ik mijn moeder gebeld om mijn ongenoegen te uiten. Ik schijn gedreigd te hebben dat ik haar huis in brand zou steken. Ik nam weer een goedkoop hotelletje zoals ik in Colombia deed. Dit was dicht bij de haven van Montevideo. Ik snoof en ik schreef aan mijn boeken met het gevoel dat ik ze alle drie binnen een week af zou krijgen en ik hield dat vol tot ik een hersenbloeding kreeg.

Mijn moeder was degene die mij naar het ziekenhuis reed.

Ik heb twee weken op de afdeling neurologie gelegen van hetzelfde ziekenhuis waar Maximiliano had gelegen.

Vanuit mijn bed kon ik mijn moeder op de lichtgroen betegelde overloop zien. Het was alsof de dood langs haar heen moest als ze mij wilde halen. Dagen heeft ze daar gestaan, mijn veel te kleine moeder in de veel te grote gang.


Mijn moeder gelooft helemaal niks meer van wat ik over drugs te vertellen heb. ‘La droga mata,’ zegt ze. ‘Drugs doden.’ Allemaal weer over één kam. Porsches, zakken of juten paarden, alsof het allemaal niet uitmaakt.

Volgens de neuroloog was het niet 100 procent zeker dat ik me die hersenbloeding gesnoven zou hebben. Er zat een zwakke plek in een bloedvat, er had wat bloed gelekt, maar of dat door de coke kwam kon je niet zeggen. Misschien was die zwakke plek wel aangeboren.

‘Ja, ja,’ zegt mijn moeder.

‘Het is dat laatste,’ zegt Hare Majesteit zelf. ‘Er zat al een zwak wandje in dat bloedvat.’ Zonder haar zou ik even na mijn vijftigste met een hersenbloeding als een binnenmeer over de hele lengte van mijn voorhoofdskwab dood neer zijn gevallen. Haar woorden. ‘Net als je tante Beatriz.’ Bij mij was het nu bij dat bloedinkje van niks gebleven. ‘Nu kan je er zo nog tachtig jaar tegenaan,’ zegt ze. Dat ik dat niet per se goed nieuws vindt, weet ze.

‘Met wie praat je?’ vraagt mijn moeder.

‘Maradona,’ zeg ik, en ik druk op play bij een fragment waarin hij het over iemand heeft die snel van begrip is. ‘Die gozer is zo snel, die doet nog bij een haas een zetpil in,’ zegt hij.

Ik heb Coke gevraagd of die zin van haar is. Ze zegt van niet. Veel te ordinair. Dat je op de bal geen vlekken maakt, die is wel van haar. Ze kijkt naar de journalisten die om een gefrituurde Maradona heen zwermen. ‘Vallende goden en vliegende ratten,’ zegt ze, ‘topattracties in pretpark mensheid.’

Ik vraag mijn moeder of ze weet waar de kogel Maximiliano heeft geraakt. Ze lijkt even te schrikken van mijn vraag. Ze wijst een plek aan achter haar rechteroor.

Ze snapt niet helemaal wat ik met Maximiliano in een verhaal over cocaïne en Maradona moet. ‘Het komt aan het einde bij elkaar,’ zeg ik, ‘maar nu zit jij er steeds tussen.’

‘Als Maximiliano je vader was geweest, was je vast een leuker kind,’ zegt ze. ‘Dan was je in ieder geval niet zo’n junk geweest.’

Mijn moeder kan net zo gemeen zijn als ze klein is. Dat klein zijn vindt ze vervelend, maar van dat gemene lijkt ze helemaal geen last te hebben.

afmaken

Aan dat lek binnen in mijn hoofd werd ik geopereerd en van cocaïne ben ik zonder al te veel weerstand afgekickt. Ik bleef in Nederland, dat was niet de omgeving waarin ik gewend was te gebruiken. Het schijnt dat afkicken dan makkelijker gaat.

Een paar jaar later was ik op een of ander feestje in Amsterdam. Zij zat aan de andere kant van de ruimte. Ik wist het elke keer als ze naar me keek. Een andere keer kwam ze naast me aan tafel. Ik raakte haar niet aan. Ze begon in het café te komen waar ik kwam. Soms nam iemand haar mee naar mijn huis. Ik negeerde haar.

‘Ik negeerde jou!’ zegt zij. ‘Ik negeer je nog steeds.’ Ik heb meer dan genoeg het universum ingekeken, zegt ze. ‘Daar heb je tijd genoeg voor als je straks dood bent.’ Dan ben ik weer atomen en moleculen en kan ik zoveel ik wil met het universum spelen. Soms zijn we net een verbitterd echtpaar. We laten elkaar niet los, maar raken elkaar niet meer aan.

Behalve laatst. ADO tegen Heerenveen was dat. Uit het niets was daar Vogeltje weer. Voor ik het wist had ze het lijntje weggesnoven, ik kreeg de kans niet om in mezelf teleurgesteld te raken want de dopamines vielen al binnen, eerst een voor een, daarna als een leger.

Rechts van mij stond de hoofd-Hagenees met een sleutel uit een pakje te snuiven. Naast hem schreeuwde de flamboyante ADO-fan naar de scheidsrechter. Kijken naar live voetbal, is als kijken naar live leven. De ene speler staat kapot te gaan terwijl de ander wat treuzelt. Verderop langs de tijdlijn zijn de rollen omgekeerd. De sterkste van je vrienden gaat het eerste dood, de gewetenloze engerd krijgt alle geluksballen en karma is alleen een hoer als het haar zo uitkomt. Op het veld en eromheen zijn alle patronen helder. Vogeltje is een ouwe buizerd. Het is niet zo heel laat en ik ben niet zo heel dronken als ik in de nachttrein stap.

De volgende ochtend sta ik ruim op tijd op Schiphol met een hoedje op mijn hoofd, een bos bloemen in mijn hand en Vogeltje en een kleine kater in mijn kielzog. Thuis is majesteit haar verhaal aan het afmaken. Benieuwd wat ze ervan bakt. Mijn moeder omhelst me, ze kijkt me aan en vraagt of het feestje leuk was.

tek ijskoningin s.jpg

Het verhaal hierboven komt uit de bundel “Meisjes in blessuretijd”. (Winnaar van de Jan Hanlo essayprijs 2019, genomineerd voor de Nico Scheepmakerbeker).